Tonnie Jennekes

Ni’js van vrogger.
We kregen pas deze krantenartikelen in bezit en het is vermakelijk te lezen hoe dit kleine ventje destijds de hele Zieuwentse bevolking in spanning hield. Het kleine ventje is in 2011 een grote stoere man geworden. Toch blijft het een buitengewoon opmerkelijk verhaal uit Zieuwent dat we hier graag in herinnering roepen. (april 1960)

Tonnie Krabbenborg kon amper zes weken fietsen toen zijn grote avontuur begon. Heel de buurt had Tonnie al wel eens zien rondscharrelen op dat oude karretje, dat voor alle kinderen van landbouwer Krabbenborg het lesfietsje was geweest.

Die woensdag na Pasen mocht Tonnie met vader mee naar de smid, die in Zieuwent, de Lichtenvoordse buurtschap waar de Krabbenborgs wonen, zo’n beetje manus van alles is. Smid Pierik repareerde niet alleen één van Tonnie’s  klompjes, hij plakte ook de lekke band. Vader Krabbenborg, die bij de smid nog iets te doen had, zag wel dat Tonnie geen minuutje meer zou kunnen wachten. “Goat moar vast op hoes an”, zei hij glimlachend. Meteen was Tonnie al weg, stalend. Aan het stuur van het fietsje hing het tasje met de gerepareerde klomp.

’t Was prachtig voorjaarsweer. Echt een dag om een fijne fietstocht te maken. Misschien heeft Tonnie er ook zo over gedacht. Hij ging in elk geval niet de Oude Ruurloseweg op, die naar de boerderij van zijn vader leidt. Nee, hij verkoos de grote weg naar Lichtenvoorde. Daar is hij ’s morgens ook nog gezien. Maar daarna werden de sporen vager en ten slotte verzandden zij in een moeras van gissingen en geruchten.

Tonnie peddelde lustig zuidwaarts, de zon tegemoet. Welke route hij heeft gevolgd is nog steeds niet duidelijk geworden. Maar er zijn aanwijzingen dat hij via een zandweg – de landweggetjes waren hem per slot van rekening het meeste vertrouwd – tussen Aalten en Varsseveld ergens in de omgeving van Dinxperlo of Gendringen de Nederlands-Duitse grens gepasseerd. Niet via een van de officiële doorlaatposten, want die waren inmiddels al gewaarschuwd. Maar er leiden in deze contreien ettelijke weggetjes over de “groene grens” en nu er met smokkelen niet zo bijster veel meer te verdienen valt, is het douanetoezicht langs de grens niet erg intensief meer.

Tonnie kwam er in elk geval over zonder gezien te zijn. Hij fietste maar door, al maar door, zuidwaarts, met de zon in het vizier. Tonnie is een knaap die je maar heel moeilijk aan het praten krijgt, die ook vast en zeker niet een vreemde zal aanspreken. Maar iemand uit de “noaberschop” om de weg te vragen zag hij niet….

De noaberschop was inmiddels in rep en roer. Men zocht heel de buurt af en toen Tonnie niet tevoorschijn kwam, werd van de vermissing aangifte gedaan bij de politie. En daarmee werd een zoekcampagne ingeleid die zijn weerga in oost-Gelderland niet vindt. Pas goed op gang kwam zij de volgende dag, toen alle hoop dat Tonnie voor de avond wel weer thuis zou komen, ijdel was gebleken. Er werden een paar honderd man van het regiment Van Heutz uit Arnhem opgetrommeld.

Vele malen groter werd geleidelijk het leger der burgers uit Lichtenvoorde en omliggende gemeenten, die urenlang heel oost-Gelderland doorzochten. Beken en sloten werden afgedregd, hele boscomplexen werden in linie doorzocht, veengebieden werden onder deskundige leiding uitgekamd, geruchten werden op hun waarde getest. Maar Tonnie bleef spoorloos.

Ten huize van de familie Krabbenborg hadden de schrik van het eerste ogenblik en de hoop dat Tonnie niet ver kon zijn – “Het kereltje kan nog maar net fietsen!”- geleidelijk plaats gemaakt door een tragische hopeloosheid en doffe apathie.

Een weekeinde ging voorbij. Het weer werd kil en guur. De animo van de vasthoudende zoekers verminderde. Ook de hoop dat Tonnie ooit nog levend zou worden gevonden. Er was immers geen schijntje van een spoor, ook niet uit het Duitse grensgebied waar de politie inmiddels van de vermissing van het Hollandse knaapje op de hoogte was gesteld.

Tonnie had toen al lang een nieuw tehuis. En een nieuwe naam ook. Die woensdag was hij stug doorgepeddeld, steeds maar rechtuit. Tot hij op een gegeven ogenblik, na een kleine 50 kilometer, niet verder kon: hij stond aan de Rijn in Wesel. En toevallig net niet bij de grote brug. Er bleef hem niets anders over dan eindelijk eens wat te rusten.

Zo vond een verloofd paar, dat een wandeling langs de Rijnoever maakte, diezelfde woensdagavond een vreemd jochie met een vreemd fietsje. Geen woord kregen ze uit hem. Op het politiebureau, waar ze hem heenbrachten, evenmin. Tonnie keek iedereen met grote vragende ogen aan, maar zei niets. Het waren geen mensen uit zijn buurt, dat stond wel vast.

De politie, toen blijkbaar nog niet op de hoogte van de vermissing van de Hollandse knaap, bracht hem in arren moede naar het Katholische Kinderheim. Zuster Gisela, de moeder overste, ontving hem met open armen, met fietsje annex tas en klomp en al. Zij waste hem grondig, stilde zijn enorme honger en bracht hem naar een slaapzaal, waar hij een kinderbedje kreeg naast een stuk of wat andere kinderen. Al die tijd had hij geen woord gesproken. In de verwachting dat dat de volgende dag wel anders zou worden, kwam zuster Gisela bedrogen uit. Maar de jongen moest toch een naam hebben! De zusters vermoedden dat zij te doen hadden met een achtergelaten kind van een Nederlandse schippersfamilie. Dus noemden zij hem Jan. Tonnie maakte geen enkele bezwaar. Hij raakte vrij gauw ingeburgerd, ging met de Duitse kinderen spelen en werd de lieveling van het personeel. Maar hij bleef zwijgen.

Zelfs tegenover de 38-jarige Josef Hicker, een beambte van het gemeentelijk gasbedrijf van Wesel, die na werktijd in het weeshuis soms wat klusjes opknapt en op wie alle kinderen, ook Tonnie-Jan, stapel zijn.

Deze Hicker nu ontraadselde het “mysterie van de vondeling”, zoals over de komst van Tonnie in het weeshuis werd gesproken, precies een week nadat hij daar was binnengebracht. In een “Suchmeldung” via de actualiteitenrubriek Hier und Heute van de Westduitse televisie zag Hicker eensklaps tot zijn verbazing Jan uit het weeshuis op zijn beeldscherm. “Das ist das Findling” riep hij tegen zijn vrouw en meteen rende hij naar een telefooncel om de moeder-overste op de hoogte te brengen.

Twee uur later arriveerde burgemeester Mr. Waals van Lichtenvoorde per auto voor het weeshuis. Tonnie lag al te slapen en kon het blijkens zijn traantjes kennelijk niet erg waarderen dat hij nu eensklaps weg moest bij zijn nieuwe vriendjes en vriendinnetjes. Per slot van rekening waren de burgemeester, de gemeentesecretaris en die politieman bij zijn weten ook niet uit zijn buurt….

Tonnie is nu al hoog en breed weer thuis. Hij is de drukte en het feest, die zijn onverwacht terugkeer op de boerderij teweegbracht, al haast weer vergeten. Hij is tegenover pappa en mamma ook niet bijster scheutig met woorden over zijn reisbelevenissen. Het enige wat hij verteld heeft is, dat het fijn was bij de zusters en dat hij er een mooi wit bedje had.

Hij peddelt weer rond op zijn fietsje. Of liever gezegd: op zijn fietsjes. Want een rijwielfabriek heeft Tonnie een gloednieuw fietsje geschonken. Maar het oude heeft nog steeds zijn voorkeur. Ondanks het feit dat de kinderen in de buurt zijn nieuwe fietsje met jaloerse blikken bekijken. “Wij lopen ook een weg” hebben de durfals zich al eens laten ontvallen.