Weerzien in vrijheid
In 1985 en 1995 resp. 40 en 50 jaar na de oorlog werden er door de Oudheidkundige Vereniging Zuwent herdenkingen georganiseerd, waarbij de vroege onderduikers en evacués soms voor het eerst weer terugkwamen in het dorp. Het was een warm weerzien.
Weerzien in vrijheid
In september 1944 wordt door de geallieerden een grootscheepse aanval ingezet om de Rijnbrug bij Arnhem in bezit te krijgen en daardoor de opmars om Nederland te bevrijden te kunnen voortzetten.
Het offensief staat bekend als de De slag om Arnhem. De inwoners van Arnhem en omgeving, de Betuwe en Noord-Limburg krijgen alle gevolgen van dit oorlogsgeweld over zich heen. Voor velen betekent dit evacuatie naar veiliger oorden. Vanaf de kansel in de kerk van Zieuwent en Achter-Zieuwent (het latere Mariënvelde) worden mensen opgeroepen om onderdak te verlenen aan evacués uit overige delen van Gelderland, die vanwege het oorlogsgeweld een tijdelijk onderkomen zoeken.
Een colonne evacués onderweg vanuit de Betuwe via Duitsland naar Zieuwent. Voorop lopen links Theo Hengelberg en rechts Toon ten Haaf.
Tijdelijk nieuw onderdak
Ook in Zieuwent en Achter-Zieuwent wordt een evacuatiecomité gevormd dat zorg draagt voor onderdak. Een maand nadat de operatie Market Garden in gang is gezet stromen de evacués binnen. Een lange tocht, veelal te voet en soms met paard en kar moet worden afgelegd. Niet zonder gevaar want soms moet men schuilen voor Engelse vliegtuigen die zo’n groep aanziet voor een militaire colonne. Daarom wordt er veelal een witte vlag gehanteerd. De Zieuwentse bevolking toont zich zeer gastvrij. In nagenoeg alle gezinnen worden evacués opgevangen. In sommige gezinnen verdubbelt het aantal personen. In het boek ‘Zoeklicht op Zieuwent en Mariënvelde’ staan alle geregistreerde evacués vermeld. Twintig pagina’s beslaat de opsomming er van. In totaal hebben meer dan duizend personen in beide dorpen een nieuw tijdelijk onderdak gevonden.
Frans en Jan Krabbenborg
Frans en Jan, jongens van 9 en 10 jaar oud beleven de oorlog als een spannende tijd. In de herfst van 1944 staat de familie Van Meekeren op hun erf: vader Jan, moeder Annie en vijf van hun kinderen: Odilia, Marietje, Cor, Henk en Joop. Hun zoon Arnold is elders ondergebracht. Na een lange tocht vanuit Gendt komen ze doodmoe aan en moeder Annie voelt zich totaal ontredderd in een vreemde omgeving. Moeder Krabbenborg heeft intens medelijden met de mensen. Ze slaat de arm om Annie en zegt: ‘Gaot i’j maor ‘ns met mi’j met.’
De ouders krijgen onderdak in boerderij Krabbenborg en hun kinderen worden bij drie buren ondergebracht. Jan weet zich van die dag te herinneren dat moeder Annie ’s avonds flauw viel van uitputting. Naast deze twee volwassenen bestaat hun eigen gezin uit zeven personen met daarnaast een dienstknecht en dienstmeid. Ook verblijven er op de boerderij nog twee onderduikers. Soms zitten er vijftien personen aan tafel of staan er onder aan de trap naar het zolder vijftien paar klompen. Voor aanvullende slaapplaatsen is er op de deel een extra voorziening gecreëerd, het voormalige fietsenhok. Daar slapen vader en moeder Van Meekeren. Op zolder is er een schuilplek gemaakt in het hooi. Daar kunnen tien tot twaalf onderduikers slapen. Vergeten wordt dat het grote aantal klompen onder aan de trap het beste bewijs is voor de Duitsers dat er veel mensen in de boerderij aanwezig zijn. Gelukkig hebben ze nooit gericht gezocht.
Rustpauze tijdens de evacuatietocht. Op de kar van links naar rechts: Bet Mooren, Grad van Dijk, ?. Beneden van links naar rechts: Toon ten Haaf, deserteur Willy, Dien van Arendsbergen en Gerrit Cox. Colonnes werden soms aangezien voor militaire voertuigen en beschoten vanuit de lucht. Vandaar een witte vlag op de kar.
De familie Van Meekeren brengt een andere cultuur mee. Zo zien Jan en Frans dat de ouders elkaar kussen en dat ze met hun kinderen knuffelen. Dat is binnen hun eigen gezin niet gebruikelijk. De kinderen Van Meekeren merken dat Jan en Frans daar vreemd tegenaan kijken en ze vertonen het kus- en knuffelgedrag steeds minder. Ook hun taalgebruik is streekgebonden en totaal verschillend met het Zieuwentse dialect. Frans herinnert zich nog precies een uitspraak van Cor tijdens een onweersbui: ‘Hoort daar ginds rommelen de rotsstenen over den hemelzolder.’ Na een bliksemschicht zegt hij met een filosofische blik in de ogen: ‘En het vuur spat me uit de ogen.’ Zoon Henk die geregeld komt spelen past zich helemaal aan bij de speelwijze van Frans en Jan. Hij spreekt het dialect dat hij dagelijks hoort en gaat mee om eieren uit nesten van schadelijke vogels te halen. Ook in godsdienstig opzicht is het voor de familie Van Meekeren aanpassen geblazen. ’s Avonds voor het slapen gaan wordt traditioneel de rozenkrans gebeden en ook wordt er van hen verwacht dat ze zondags trouw de kerkdienst bezoeken. Een gewoonte die ze thuis niet altijd opbrengen. Jan en Frans mogen van hun vader niet op voetbal. Dat is voor jongens van het Hoenderboom want hun ouders hebben veelal geen boerenbedrijf, dus is er ook meer vrije tijd voor de jongens. Op de boerderij is er altijd werk in overvloed en dus is het de plicht van Jan en Frans om hun vader te helpen. Een hard gegeven dat hen nu nog pijn doet. Volgens Jan en Frans gaan de kinderen van evacués niet naar school. Waarschijnlijk omdat er vanwege het grote aantal dat in Zieuwent en Mariënvelde verblijft, onvoldoende plek is en bovendien is de school door de bezetter gevorderd zodat op andere lokaties zoals in het patronaat onderwijs gegeven moet worden. Jan en Frans herinneren zich ook dat de evacués met argwaan worden bekeken. Zo herinneren ze zich de uitspraak van ‘Olde Jannao’: ‘To et ‘ns an, die Gentsen et alles op.’ Het is een fantastische tijd voor Frans en Jan, want er gaat een hele nieuwe wereld voor hen open. Als de Van Meekerens in het voorjaar van 1945 weer teruggaan naar Gendt blijft het contact met hen in stand. Broer Antoon regelt dat. Van het eerste bezoek van de familie Krabbenborg in Gendt weet Frans zich te herinneren hoe hij twee gulden vijftig heeft verdiend met goaltjeschieten. Frans krijgt later toch wat wroeging over hoe hij het geld heeft verdiend, want hij twijfelt of Joop er wel eerlijk aan gekomen is. Hij beschouwt het als ‘Judasgeld’ en dus gooit hij het zondags op de collecteschaal in de kerk. Jan van Meekeren roemt bij die latere ontmoetingen telkens weer de grote gastvrijheid in Zieuwent. ‘Dat hadden wij zo niet kunnen waarmaken,’ is zijn mening.
Contact houden en reünie
De familie Krabbenborg en Van Meekeren houden na de oorlog contact met elkaar en bezoeken elkaar regelmatig over en weer. Dan worden er weer oude herinneringen opgehaald.
In 1985 richt de Oudheidkundige vereniging ‘Zuwent’ een tentoonstelling in over de Tweede Wereldoorlog in Zieuwent en Mariënvelde. Op 30 en 31 maart bezoeken ook enkele evacués de tentoontenstelling omdat ze door daarvan op de hoogte zijn gebracht. In 1994 ontstaat bij het bestuur het idee om ter gelegenheid van de herdenking van vijftig jaar bevrijding een reünie te organiseren van evacués en onderduikers. Families in Zieuwent en Mariënvelde worden gevraagd om adressen beschikbaar te stellen. Nadat in januari de uitnodigingen verstuurd zijn, stromen de aanmeldingen binnen. Ook de families waar de reünisten destijds onderdak hebben gehad, worden uitgenodigd. Het programma van die dag is helemaal op deze doelgroep afgestemd. In zaal Bongers te Zieuwent wordt iedereen welkom geheten met een kop koffie en een drankje.
Mies Koenen uit Angeren komt voor het eerst na vijftig terug naar haar opvangfamilie van destijds in Achter-Zieuwent, nu Mariënvelde geheten, de familie Grotenhuis. Het NOS-journaal dat op de hoogte gebracht is door het bestuur van de Oudheidkundige Vereniging ‘Zuwent’, is geïnteresseerd in deze vorm van herdenken en wijdt aan deze ontmoeting na vijftig jaar een reportage die in het achtuurjournaal van 1 april 1995 te zien is.
Mies Koenen ontmoet op de reünie in Zieuwent na 50 jaar de familie Grotenhuis: van links naar rechts: Willem, Jan en Toon.
Een van de vele hartelijke begroetingen in Zieuwent
De gezamenlijke lunch in restaurant het Witte Paard
In restaurant ‘het Witte Paard’ wordt gezamenlijk de broodmaaltijd genuttigd en ’s middags maken de gasten een busrit langs markante plekken die een rol hebben gespeeld in de oorlogsjaren. Vervolgens kunnen ze kijken naar een diadocumentaire over de oorlogsjaren in Zieuwent en Mariënvelde. Velen beleven daarmee de oorlogsjaren opnieuw, zo indringend wordt het ervaren.
Daarna is er gelegenheid om een tentoonstelling over de oorlogsjaren te bezoeken in het Parochiehuis. De gasten beleven een dag om nooit te vergeten en contacten die wat verwaterd zijn, worden opnieuw verstevigd. Zo komt Mies Koenen een half jaar later nogmaals terug in Mariënvelde om het vijftigjarige huwelijksfeest van Jan en Drika Grotenhuis bij te wonen.
Voor de Oudheidkundige Vereniging ‘Zuwent’ is dit eveneens een herdenking om nooit te vergeten. De belangstelling voor dit gebeuren en de vele warme reacties die de vereniging van haar gasten ontvangt zijn daarvan het beste bewijs. Onderstaande brief getuigt hiervan.